De Engelse setter is een opvallende verschijning, met al die kleurpatronen die de langharige vacht kan hebben. Het is een middelgrote hond, schofthoogte reuen 65-68 cm en voor teven 61-65 cm. De vacht kan zwart met wit (blue belton) zijn, al of niet met tanpoint, oranje en wit met een donkere neus (orange belton), oranje en wit met een lichtere neus (lemon belton), bruin en wit (liver belton) of driekleurig zijn. Er is altijd in meer of mindere mate sprake van ‘ticking’, sproetjes die de hond een schimmelkleur geven.

De Engelse setter is erg zachtaardig en meegaand, en het ras is zeer aanhankelijk naar mensen toe. De geschiedenis van de Engelse setter vertelt dat het ras van Britse spaniëlrassen afstamt. Een andere versie is dat de term spaniël werd gebruikt voor honden afkomstig uit Spanje en dat de setter afstamt van Spaanse pointers, waterspaniels en springer spaniels. De Engelse setters naderden het veerwild tijgerend om ze dan zodra ze het wild gevonden hadden aan te wijzen door te gaan liggen (“setten”). De jager kon het wild dan vangen door een net over hond en wild heen te werpen. Een niet liggende hond kon veel gemakkelijker verstrikt raken in de netten waardoor de setter uitermate geschikt was voor deze manier van jagen. De stijl van de setter is door de jaren heen niet veranderd. Het enige wat veranderd is, is dat de netten vervangen zijn door geweren.

Hoewel de Engelse setter wel apporteert, is het geen allround staande jachthond zoals de continentale rassen dat zijn. De specialiteit ligt nog altijd bij het werk voor het schot: De Engelse setter jaagt zeer ruim en snel. Hierdoor beslaat de hond makkelijk een groot veld, wat hem bij (semi-)professionele voorjagers op veldwedstrijden dan ook erg geliefd maakt.
Met dank aan Marjolein Kamman
