
De Korthals Griffon dankt zijn bestaan aan de Nederlander Eduard Karel Korthals die eind 19e eeuw de raskenmerken van deze Griffon heeft vastgelegd. Een ruwharige hond, onverschrokken, snel, met een scherpe neus die ook graag te water gaat. De hond werkt zowel voor het schot als na het schot en is voor meerdere disciplines inzetbaar. Ook zweetwerk behoort tot de mogelijkheden.
Uiterlijk vertoont de Korthals Griffon veel overeenkomsten met de Duitse staande draadhaar, al is hij wel iets kleiner en met een wat gestrekter lichaam. Altijd bruin, bruin met grijs of bruin met wit, nooit zwart. De verhouding hoogte : lengte = 5:6 en de max. hoogte 55 cm(teef) tot 60 cm (reu). Qua karakter is er wel verschil met de Draadhaar, maar niet veel verschil met de Cesky Fousek.
De Griffon is een opgewekte, aanhankelijke hond, niet zenuwachtig en heeft een flinke portie jachtpassie. Met aandacht voor een goede opbouw van de training kan de hond ook rustig genoeg afliggen op post. Alle honden van dit ras stammen uit werklijnen. Er is wel een onderscheid tussen Duitse lijnen, waar de fokkers meer gericht zijn op stevige honden voor apport, veld- en zweetwerk en de Franse lijnen waar men wat meer gericht is op snellere honden voor het veldwerk. In Nederland zijn alle lijnen vertegenwoordigd.
Vanwege zijn karakter wordt vaak gezegd dat de Korthals Griffon goed onder appèl te houden is. Dat is iets te simpel gesteld. De training moet rustig, consequent en duidelijk zijn en met zorgvuldige opbouw. De baas moet een rustig en geduldig karakter hebben. Hoewel de hond hard is voor zichzelf tijdens het werk, kan hij over het algemeen slecht tegen een harde aanpak van de baas. Bij de Korthals Griffon zit werken in het bloed. Bij een juiste training gaat de hond met veel plezier voor de baas aan de slag. Zowel voor de praktijkjacht als voor wedstrijden zeer geschikt voor zowel veldwerk, apporteersport op het land en in het water, als voor een nazoek
Met dank aan N. Gerritsen-Kluin



